Er is een richtlijn over borstvoeding, met een speciaal hoofdstuk over borstvoeding bij baby’s met downsyndroom. Deze richtlijn is voor hulpverleners geschreven, maar als ouder kunt u hier natuurlijk ook informatie uit halen.

Borstvoeding roept veel vragen en emotie op bij ouders. Helaas krijgen zij vaak tegenstrijdige adviezen van zorgaanbieders. Er is nu een online multidisciplinaire richtlijn ontwikkeld, die voorlichting en advisering over borstvoeding op één lijn brengt.

Bij begeleiding en ondersteuning bij borstvoeding zijn veel verschillende zorgaanbieders betrokken. De tegenstrijdige informatie en ondersteuning die zij bieden, leidt tot verwarring en vermindert het zelfvertrouwen van ouders. Dat is voor vrouwen een belangrijke reden om vroegtijdig te stoppen met borstvoeding. Dit terwijl borstvoeding goed is voor de gezondheid van moeder én kind.

Hoe vaak?
Ruim 6 jaar geleden kwam uit een onderzoek in Nederland naar voren dat 77% van alle moeders begon aan borstvoeding, maar dat dit aantal na 1 maand al gehalveerd was. Uit een ander onderzoek in die tijd bleek dat er net zo vaak borstvoeding aan kinderen met downsyndroom gegeven werd als aan alle kinderen. De meeste moeders van kinderen met downsyndroom gingen echter langer door. Geen gek aantal als men bedenkt dat onzekerheid over “wel genoeg en goede melk te kunnen geven” een van de meest voorkomende oorzaken is waarom moeders geen borstvoeding geven of er voortijdig mee stoppen. Er is ook een grote kans dat moeders, die net te horen hebben gekregen dat hun kind downsyndroom heeft, niet erg ontspannen zijn, waarbij nog komt dat het begin van de borstvoeding vaak wat moeizamer gaat.

Voordelen
De voordelen van borstvoeding voor kinderen met downsyndroom zijn op de eerste plaats dezelfde als voor alle kinderen. Zo is moedermelk licht verteerbaar, het bevat alle benodigde voedingsstoffen voor de eerste 6 levensmaanden, heeft een stimulerende invloed op ademhaling en hartslag en stelt mogelijke overgevoeligheidsreacties uit of zwakt ze af. Andere voordelen gelden extra voor kindern met downsyndroom. Moedermelk bevat afweerstoffen tegen infecties zoals keel-neus-oorinfecties die veel bij kinderen met downsyndroom voorkomen en het zou een beschermende werking hebben tegen auto-immuunziekten die ook vaker voorkomen bij deze kinderen. Deze gunstige effecten zijn het sterkst wanneer op zijn minst 6 maanden borstvoeding gegeven wordt. Verder bevordert de moedermelk nog de ontwikkeling van de hersenen. Of dat echter de afwijkende hersenontwikkeling als gevolg van het extra chromosoom 21 vermindert, is niet waarschijnlijk.

Het zuigen aan de borst heeft een gunstig effect op de ontwikkeling van de mondmotoriek, meer dan het zuigen aan een speen denkt men. Door een slappe spierspanning bij veel kinderen met downsyndroom is er een slechte mondmotoriek en training hiervan kan een basis zijn voor goede articulatie, maar ook om open mondgedrag tegen te gaan. Waardoor de kans op uitdroging van de luchtwegslijmvliezen met grotere kans op infecties weer tegengegaan wordt.

Problemen
Het voeding geven kan bij kinderen met downsyndroom aanvankelijk moeizaam gaan.

Zij zijn soms heel rustig en laten zich vaak niet horen. Je moet ze wakker maken voor de voeding en dan blijven zij slaperig. Dus men moet ze extra prikkelen om wakker genoeg te zijn om te gaan drinken. Dan komt er bij dat zij minder effectief drinken en eerder moe zijn door de lage spierspanning, zwakke zuigreflex en kleinere mond. Door de houding van moeder en kind aan te passen en het stimuleren van een goed gebruik van mond en tong kunnen deze problemen bestreden worden. Als het aanvankelijk niet goed wil lukken kan men wat korter en vaker voeding geven of afgekolfde moedermelk per cup, lepel of spuitje geven, terwijl men natuurlijk wel moet blijven oefenen. Een positieve aanmoedigende sfeer scheppen zonder dwang is belangrijk.

Er is al eerder genoemd dat ongeveer de helft van de kinderen met downsyndroom een aangeboren hartafwijking hebben. De kinderarts moet het kind hierop nauwkeurig nakijken waarbij een hart echo in de eerste levensmaand niet mag ontbreken. Deze kinderen kunnen een mindere conditie hebben, waardoor zij ook weer eerder vermoeid raken en kortademig worden of al zijn. Zij zijn vaak suffig, bleek, zweterig bij inspanning (dus ook bij drinken) en kunnen bij inspanning een blauwige kleur krijgen. Zij hebben moeite met het goed opbouwen van het ritme van zuigen-slikken-ademhalen. Zij moeten dan vaak stoppen met drinken om bij te ademen. Als er dan toch voeding uit de tepel of speen in de mond komt bestaat het gevaar van verslikken en als dat zich een paar maal herhaalt bestaat weer het gevaar voor een negatieve conditionering: “voeden is verslikken en het benauwd krijgen”. En het kind gaat voeding weigeren. Dit moet men natuurlijk voorkomen door tegen te gaan dat er voeding in de mond komt bij het “bijademen”. Men kan de voeding (gedeeltelijk) per lepeltje geven of ingedikte voeding per fles geven of een fles met een ventiel gebruiken.

Veel spugen kan ook een probleem zijn. Als dit vanaf de geboorte en na iedere voeding voorkomt moet er gedacht worden aan een aangeboren afsluiting van de slokdarm of dunne darm. Snel onderzoek door de kinderarts is dan gewenst.

Als dat niet het geval is dan kan zoveel mogelijk rechtop voeden, regelmatig laten boeren, vaker kleinere beetjes geven en ingedikte voeding helpen.

Obstipatie komt ook veel voor. Bij ernstige obstipatie moet gedacht worden aan de ziekte van Hirschsprung of een aangeboren afsluiting in het laatste deel van de darm. Ook door de spierslapte kan er obstipatie ontstaan. Een buik vol ontlasting kan weer spugen en slecht drinken veroorzaken. Er moet gezorgd worden voor voldoende of extra vocht. Vaak moet er een laxeermiddel gegeven worden.

Het is een kunst om bij al deze mogelijke problemen, die gelukkig niet bij iedereen en lang niet allemaal tegelijk voorkomen, de moed er in te houden en in het geven van borstvoeding te blijven geloven. Zelfs na een moeilijke start met infusen en sondevoeding kan de borstvoeding nog heel goed op gang komen.

Als het echt niet gaat en de pogingen een kwelling worden moet men echter de wijsheid kunnen opbrengen te stoppen. De voeding moet voor moeder en kind een plezierig moment blijven.

Bij flesvoeding kan men uit diverse spenen kiezen. Het beste is uit te proberen welke speen het best voldoet. Ook het type fles kan aangepast worden, bijvoorbeeld een fles met gebogen hals voor kinderen die meer rechtop gevoed moeten worden.

Als borstvoeding problemen oplevert, kunt u hulp vragen, bijvoorbeeld door je problemen te bespreken met een leidster van borstvoedingorganisatie La Leche League of Borstvoeding Natuurlijk.