Op iedere leeftijd moet er voor kinderen met downsyndroom een fundamentele keuze worden gemaakt: naar welk type onderwijs of dagopvang zal het kind gaan?

Vanaf 2.5 jaar kunnen kinderen naar school. Vanaf 6 jaar zijn zij leerplichtig. We raden aan om tijdig contacten te leggen met één of meerdere scholen. Met name gewone basisscholen hebben voldoende tijd nodig om zich voor te bereiden op de eventuele komst van uw kind. Aan de andere kant moet u dit ook weer niet te vroeg doen, want u moet zelf in de mogelijkheden van uw kind geloven.

Bij de keuze van het juiste moment dat uw kind naar een school gaat, moeten zowel de kalenderleeftijd als de ontwikkeling van het kind in overwegingen worden genomen.

U zult als ouders een keuze moeten maken tussen inschrijven in een gewone basisschool of in een school van het buitengewoon onderwijs.

Meestal gebeurt die keuze met behulp van de thuisbegeleidingsdienst. Zij kunnen met u een bezoek aan een school in het buitengewoon onderwijs organiseren in uw buurt. U krijgt dan reeds een eerste indruk van de werking van de school.

De ervaring leert dat een dergelijk bezoek meestal heel confronterend is. Stelt u echter gerust vragen aan de schooldirectie. Niet alleen het kind moet zich goed voelen op de school. Ook de ouders moeten zich goed voelen bij hun schoolkeuze.

Het buitengewoon onderwijs biedt onderwijs, opvoeding, verzorging en therapie aan kleuters, kinderen en adolescenten met een beperking. Het gaat hier om kinderen die zich onvoldoende kunnen ontplooien in het gewoon onderwijs. Dit kan een tijdelijke of permanente situatie zijn. Het doel van het buitengewoon onderwijs is de totale persoonlijkheidsontwikkeling te stimuleren. De bedoeling is ook om de kinderen en jongeren voor te bereiden op het maatschappelijke leven en het uitoefenen van een beroep. Dit kan al dan niet binnen het gewone arbeidscircuit zijn.

Indien u zou opteren voor inclusief onderwijs kan de thuisbegeleidingsdienst ook een belangrijke rol spelen in de contacten tussen de schooldirectie en de ouders.

Kinderen met een verstandelijke beperking die gewoon onderwijs volgen zitten doorgaans in een klas met leeftijdsgenootjes of ze zijn één jaartje ouder dan hun klasgenoten. Ze volgen, als dat even kan, de lessen mee, maar ze krijgen aangepaste doelen. Het hoofddoel blijft: zoveel als mogelijk participeren aan het klasgebeuren, maar dan steeds binnen het haalbare. Veel kan, niets moet. Deze kinderen ontvangen op het einde van de rit geen “diploma”, ze moeten de einddoelen niet halen.

En het is inderdaad zo dat een gewone school het best aansluit op de normale sociale omgeving waarin het kind opgroeit. In het buitengewoon onderwijs, dikwijls niet in de nabije omgeving van de woonplaats, gaat het kind naar school in een omgeving waar geen ‘gewone’ kinderen zijn zoals in de thuisomgeving. Dit beperkt misschien de sociale integratie.

In een gewone school beschikt men dan veelal niet over een team van logopedisten, kinesisten, orthopedagogen enz. die optimaal kunnen inspelen op de specifieke behoeften van het kind. 

Indien u kiest voor inclusief onderwijs kan u wel beroep doen op de ondersteuning van een ION-leerkracht. Meer info vind je hier.

Voor kinderen met downsyndroom is in Vlaanderen het ION-project beschikbaar. Een klasleerkracht die in het gewone onderwijs een kind met downsyndroom opvangt, krijgt steun van een ION-leerkracht, die ervaring heeft met buitengewoon onderwijs voor kinderen met een matige of zware beperking. De beide leerkrachten vullen elkaar aan om de leerling zo volt mogelijk bij het onderwijs te betrekken. Het project kan worden opgestart als het CLB en de school voor buitengewoon onderwijs die de leerling steunt, hiervoor een aanvraag indienen bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.

Daarnaast is er ook nog het PAB (Persoonlijk Assistentiebudget) van het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap). Daarmee kan de noodzakelijke omkadering van het kind worden gefinancierd, maar tot op vandaag kunnen slechts enkele kinderen hiervan genieten. (Bron: artikel in De Huisarts door Jo Lebeer)

Eens de keuze voor het type onderwijs gemaakt is, moet de houding van de ouders en gezinsleden er één zijn van maximale samenwerking met de school. Dit betekent dat die houding respect inhoudt voor de leerkracht, maar ook dat er verantwoordelijkheid te dragen is door de leerkracht omtrent de continue aandacht voor de ontwikkeling en het welzijn van het kind.